Een experiment

Vandaag ga ik op ziekenbezoek in een dorp hier vijftien kilometer vandaan. Omdat ik niet houd van een onzichtbare in de auto die bevelen geeft, tik ik het adres in op mijn pc, kijk vluchtig naar het plannetje en stap in de auto. Ik vind het wel en anders vraag ik het.

Mijn eerste halte is een bloemenzaak in het dorp van mijn bestemming, tenminste, dat denk ik toch. Ik koop een bosje tulpen en vraag bij het afrekenen naar de straat die ik zoek. “Nooit van gehoord, even kijken. Dat is nog twaalf kilometer van hier,” vertelt de mevrouw. “Twaalf kilometer? Zo ver?” “U moet helemaal aan de andere kant zijn, terug de brug over en misschien vraagt u het daar best opnieuw.” Tien minuten later stop ik bij een bakker. Ik wacht tot de man naast mij uitstapt en schotel hem meteen mijn vraag voor. “Ik woon niet in de buurt, sorry.” Drie andere voorbijgangers die ik interview, blijven het antwoord eveneens schuldig. Op goed gevoel draai ik links af en stop aan een frituur. Ook deze mevrouw zoekt op haar mobieltje. Ik rijd verder. Omdat het zo rustig is, kan ik vertragen en de naambordjes lezen, nog altijd niets. Dan zie ik een mevrouw die de brievenbus leegmaakt. Zij knikt. “Je kan er op twee manieren geraken.” “Een manier is voldoende, mevrouw,” lach ik opgelucht. En dan zegt ze: “Als u het goed vindt, rijd ik even voorop. Ik zal met mijn lichten knipperen als we in de juiste straat zitten.” Het duurt langer dan ik dacht, maar dan vertraagt ze en zie ik geknipper. We zwaaien nog even .

Hier is het. Ik bel aan. Nog een paar keer. Niemand thuis. Met de lente in mijn armen wandel ik richting bos. De rust hangt in de takken, de vogels zwijgen. Een bos om van te houden. Opnieuw aanbellen. Het is te koud om de bloemen op de grond achter te laten. Als de overbuurvrouw de deur opent, vraag ik om het boeket straks weg te brengen. Geen probleem. Ik herken haar, ze heeft jaren geleden bij me in de klas gezeten. Als ik mij haar voor-en familienaam herinner, is ze aangenaam verrast en vertelt me als beloning haar levensverhaal. Ik luister en geef advies, zij brengt tenslotte de bloemen voor me weg.

Een kwartier later ben ik op de terugweg. Kies op het kruispunt om links af te slaan, een gok, er staan geen borden. Het duurt iets langer om thuis te arriveren. Mijn man rekent uit dat ik achttien kilometer extra heb gereden. Niets om over op te scheppen in deze milieugevoelige tijden, maar ik heb een spannende voormiddag gehad.

De tulpen, die zijn intussen terecht.

Winterslaap

Sommige dieren doen het. De dieren die de winkels openhouden sluiten de deuren. De schrijvers draaien het deksel van hun inktpot dicht. Ze kruipen in hun bosbed, wensen elkaar een lange nacht en wuiven nog een laatste keer. “Tot in de lente,” galmen de dierenwoorden doorheen de bomen. Nog wat geritsel, wat bladgescharrel, een diepe zucht en daarna stilte.

Wat als ook wij in ons hol zouden kruipen onder de dikste dekentjes. Dicht tegen elkaar aan nestelen. Schuilen. Soezelen en over een paar maanden wakker worden tussen de krokussen. Wat als.

Het klinkt verleidelijk. Maar ik twijfel. Want ik verheug me ook op het winteren. Het aansteken van ontelbare kaarsen om met half dichtgeknepen ogen naar de vonkjes te kijken. Hete gemberthee en een blokje chocola. Het lezen van lijstjes met titels die ik misschien gemist heb. Het inpakken van wensen voor mensen die ik graag zie. Toch maar gaan voor de gewonigheid en de winterslaap een jaar uitstellen?

Tijd

Zondagochtend. Acht uur. De wintertijd begint, het is nu dus negen uur. Vreemd, mijn man slaapt nog, het is halfdonker. Ik kijk nog eens, acht uur staat er. Ik sta op, zet koffie en kijk naar buiten. De dag gaat langzaam open. Slierten rood in de lucht en stilte, vooral stille stilte. Ik lees verder in “Twee weken weg.” Kijk nu en dan eens op. Twee vogels landen op het gras. Ze lachen. Het is intussen half negen, half tien dus. Vreemd. Het klopt niet. Ik piep om de hoek van de slaapkamerdeur. Mijn man slaapt nog steeds. In het boek gaat de familie ontbijten. Ik kan broodjes halen en een eitje koken. Nog een paar bladzijden. Negen uur, tien uur dus. De batterij van mijn mobieltje is leeg. Hoe laat is het? Ik tik mijn vraag in op de pc. Acht uur, het staat er in dikke, zwarte letters. Ik heb me vergist. Wintertijd is terug in de tijd, snoepen van een uur extra.

Mijn vergissing voelt als een cadeau op zondag, een doos met zestig minuten en een lint eromheen.

Gedrag

“Het mag weer.” Hij glundert en knuffelt me stevig. We komen elkaar tegen bij de winkelwagens van het grootwarenhuis. Mijn boodschappen liggen in de auto, hij moet nog beginnen. “Ik wil mijn lijstje kunnen vastmaken,” vertelt hij. En dan maakt hij draaiende bewegingen met zijn rechterhand tot aan zijn voorhoofd. “Een beetje kierewiet.” “Helemaal niet. Die houdertjes zijn allemaal stuk, dus mijn lijstje ligt regelmatig tussen de limoenen of aan de broodsnijmachine.” “Oh,” zegt hij. “Ja maar, ik vertoon onaangepast gedrag.” Nu word ik ongerust, want dat klinkt ernstig. “Onaangepast gedrag?” vraag ik voorzichtig. “Tja, ik rijd nog paard, ben al tachtig. En vorige week belde een vriend ‘s avonds om mee te rijden naar Antwerpen, spullen brengen naar het kot van zijn kleindochter en ik zei ja. Daarna gingen we op café. Dat is toch niet normaal?” Ik stelde hem gerust. ” Je moet je niet oud laten praten. Ik ben wel geen tachtig, maar dat maakt niets uit. Mij belde een vriendin ‘s middags of ik zin had om mee te gaan naar Amsterdam, naar een theaterstuk. Ik zei onmiddellijk ja. Een uur later waren we weg.” Hij is gerustgesteld. “Wij blijven jongens en meisjes. Ik wens je nog veel onaangepast gedrag, dat is gezond. En blijven paardrijden.” En dan trekt hij mij tegen zich aan, onze linkerkanten tegen elkaar, want daar ligt het hart. Hij zwaait nog met zijn lijstje en verdwijnt in het warenhuis.

Blij rijd ik naar huis, het roomijs half ontdooid. Is een ijsje eten om 10.00 uur onaangepast gedrag?

Zondagen

Op zomerse zondagochtenden overvalt me een zekere rusteloosheid. Is er ergens een rommelmarkt? Zou ik gaan? Ga ik? Meestal geef ik toe aan de onweerstaanbare drang om gulzig door de rommelstraten te kuieren en vooral om mensen te bekijken op zoek naar. Vandaag heb ik al een vijfeuroschat gevonden als ik haar zie. Ze loopt een paar meter voor me, houdt halt aan elke kraam, kijkt speurend rond en loopt weer verder. Ik kan niet anders dan haar volgen. En dan gebeurt het. Met een schok blijft ze staan en grist een boekje van een indrukwekkende stapel. “Eindelijk,” zucht ze. “Dit is het laatste deel, ohhh, ik ben zo blij.” Ze ziet mij staan en ritst haar trolley open. “Kijk, daarnet heb ik nog acht deeltjes van deze reeks gekocht, maar twintig eurocent per stuk. En nu heb ik het laatste deeltje.” Ze glundert. “Het laatste deeltje, ik heb het laatste deeltje. Meneer, hoeveel kost dit boekje?” “Een halve euro, mevrouw.” Ze rekent en denkt na, haalt dan resoluut haar portemonnee boven en geeft de man een euro. “De rest is voor u, meneer.” Net vooraleer ze haar schat veilig opbergt, lukt het mij eindelijk om de titel te lezen. “Hij ging en nam de liefde mee.” En dan is ze weg. Ik zie het voor me hoe ze thuis haar schoenen uitschopt en met een diepe zucht in de zetel ploft. Misschien laat ze de kurk eerst knallen? Als ik in de namiddag frambozenconfituur maak, vraag ik me af waarom hij ging en de liefde meenam. Als de glaasjes gevuld zijn, weet ik het nog niet. Misschien moet ik haar volgende zondag zoeken als ze begint aan een nieuwe reeks?

Zomer

Ze versieren de voetpaden in de zomer. Stappen onvermoeibaar verder. Tateren en giechelen de kilometers aan elkaar. Van de kampeerplaats naar het zwembad, van het zwembad terug naar de tent.

Ik ben elf als ik op zomerkamp vertrek met de mutualiteiten. Opgewonden stemmen en kartonnen koffers. In mijn toiletzak een briefje in mijn moeders handschrift met een geheime code, alleen te gebruiken als mijn eerste maandstonden aan zee verschijnen. Nu al zou ik terug naar huis willen, maar ik stap op, zoek een plaats en zwaai, net zoals de anderen. De busreis duurt eeuwig. We komen aan in Nieuwpoort, de kampplaats is een groot gebouw, mijn slaapkamer een zaal. Het eten is smaakloos. In bed draai ik rondjes, luister naar het meidengefluister onder het beddengoed en val in slaap. De volgende dagen woont er een knaagdier in mijn buik. De monitrice stuurt me naar de verpleegster. “Ben je voor het eerst zonder je familie weg? Met hoeveel zijn jullie thuis?” Tegen een collega zegt ze: “Ze heeft heimwee.” Heimwee rijmt op zee, ik wil niet mee. Maar stilaan wordt het leuk: we rennen en proberen de golven te vangen. De vierde avond zing ik op het songfestival in een geleende jurk van een meisje uit de groep. Ik word tweede. We tateren en giechelen de dagen aan elkaar.

Ik denk eraan als ik ze zie lopen. Vraag me af of er bij iemand van hen een knaagdier in de buik woont en zou willen roepen:” Heimwee ebt weg.”

Maaimeiniet

Nu onze zoon, de maaier van dienst, het huis uit is en zelf over een groot, groen laken beschikt, loopt mijn man weer achter de machine, regelmatig met frisse tegenzin. Gelukkig houden we allebei niet van een gestofzuigde tuin en kunnen we zonder schuldgevoel en met een koffie in de hand kijken naar de paardenbloemen die in onze groene mat wonen of naar een vogel die parkeert op een moseiland. En dat terwijl de machines bij de buren ongestoord verder ratelen. Elke week opnieuw.

Het weekblad Knack verrast ons met een oproep. Als we het gras vier weken ongemoeid laten, versterken we zo de biodiversiteit vanuit onze tuin. Klinkt belangrijk, toch? Op het einde van de maand mei mogen we de bloemen tellen op één vierkante meter ongemaaid groen. Knack belooft 18 verschillende soorten, afhankelijk van het bodemtype. Ik kijk uit naar het kruipend zenegroen, nooit van gehoord, de gewone brunel, nooit van gehoord en de kruipende boterbloem, nooit van gehoord. Droom van een pluktuin en vul de vazen met boeketten.

Vrouwendag

Graag wil ik solidair zijn met alle vrouwen die het minder goed getroffen hebben. Zelf herinner ik mij maar een gênant voorval. Ik ben een meisje van dertien als een man me vraagt wanneer de mol gaat stoten. Hij kijkt daarbij naar mijn borstengebied waar alleen een erwtendop aanwezig is. Ik giechel verlegen. Weet niet wat te zeggen. Vandaag zou hij zendtijd krijgen en een artikel in de krant.

Heel eerlijk? Ik ben blij om een vrouw te zijn, door geen enkele man gehinderd in mijn denken, doen en laten. Ik geef toe, mannen, het is en blijft een vreemde diersoort. Ze zorgen regelmatig voor ergernis. Hebben strikte aanwijzigingen nodig en begrijpen vaak niet wat wij vrouwen bedoelen. Omdat de man in mijn onmiddellijke omgeving naast zijn gebreken, eigen aan de soort, ook beschikt over een dosis intelligentie, charme en humor, besluit ik hem geluk te wensen op deze vrouwendag. Ik geef hem een bos tulpen. Hij kijkt verrast, houdt van bloemen. Op zijn “mans” antwoordt hij:” Wat moet ik daar nu mee doen?” “In de brievenbus steken,” zeg ik. ” Ik kook vanavond, ” voeg ik er aan toe. Nu kijkt hij ongelovig. Koken is een activiteit die ik zelden uitoefen, vandaar. Als hij zo meteen naar de vergadering vertrekt, haal ik spaghettisaus uit de diepvriezer. ( een paar weken geleden door hem gemaakt)

Spaghetti en tulpen op tafel. Mooie vrouwendag.

Samen

handen in de zakken

armen naast het lichaam

zo lopen we samen

jij en ik

de zee speelt

komt dichter

houdt opnieuw afstand

ze proest het uit

kookt over in onze laarzen

strooit met schelpen en wat zand

wij raken elkaar aan met woorden

tot ons kasteel rechtop staat

Januari 2021

Ze liggen naast elkaar in donkerblauw, hetzelfde formaat, toch is de ene dikker. Hij is gebruikt, zijn rol is uitgespeeld. Ik blader doorheen de verleden tijd, de weken worden maanden, van januari naar juli, terug naar april. Lees kaarten die tussen de dagen wonen. Bekijk foto’s. Zie “geannuleerd” bij voorstellingen, hotelreservaties en livelessen op de academie. Het zijn vooral de mooie dingen die ik wil bewaren. De geboorte van een meisje bij onze dochter, het vinden van een droomhuis voor onze zoon, mijn moeder die hier voor lange tijd logeerde. De zeemeisjesdagen. Onbezorgde weken in Toscane. Urenlang telefoneren zodat mijn flaporen rechtstaan. Verder was er de oneindige zomer die zich door niets of niemand liet wegjagen.

Ik zet mijn handtekening op de eerste bladzijde van het nieuwe jaar, leg het blauwe lint bij vandaag en begin te schrijven. Gebruik potlood voor de voornemens die ik nog kan uitgommen, vulpenletters voor de zekerheden. Ik laat veel witte dagen voor het leuke, onverwachte.

Spannend, zo een nieuw jaar.