Het zomert.
Bloemen dragen bontgekleurde jurken
pronken met hun armen wijdopen
golven spelen het vertrouwde spel van eb en vloed
strooien met wat schelpen
de meisjes fladderen de vlinders achterna
ze bouwen luchtkastelen en serveren
thee in minuscule kopjes
vragen wat doodgestorven is
en of zij nu voor altijd in de aarde woont
of het daar warm genoeg is
of ze daar pasta eten
ze bakken taarten met schelpenogen
schuilen in een huis van lakens onder de notenboom
en lachen tot het bedtijd is
in het museum kijken fluistermensen naar stille schilderijen
een ingekaderde vrouw leest een boek
ze zit aan de keukentafel
glimlacht
lijkt op mijn moeder.
Het zomert
ook zonder haar.