“Signora, signora.” Het duurt even vooraleer ik begrijp dat ik de signora ben. Ik kijk achterom en zie vijf gemaskerde Italianen. Een van hen roept en wijst. Ik sluit aan in de rij met een sorry, scusi. Wacht geduldig tot ik aan de beurt ben om het postkantoor binnen te gaan. Zes loketten waarvan twee geopend. Twee naast elkaar. De man van signora staat naast me. Hij krijgt een stapeltje bankbiljetten van elk 50 euro. Hij steekt ze een voor een in de lucht. Mijn loketbediende kijkt me aan, wacht, knikt. Geen emotie. Komt door het masker, denk ik. “Cinque francobolli per Belgio, per favore.” Ik reik haar twee briefomslagen en drie prentbriefkaarten aan. Ze weegt ze een voor een. Vraagt dan of ik een postzegel wil of een sticker uit een machine. Ze heeft duidelijk iets met de machine, dus ik knik. En dan begint het wegen opnieuw. De brief belandt op een schaaltje, zij tuurt naar het computerscherm, tokkelt op een paar toetsen en haalt een langwerpige witte sticker uit de machine. Plakt de grote stickerzegel langzaam op de omslag. Een stukje van de geadresseerde verdwijnt. Dezelfde handeling voor de volgende brief. Dan zijn de kaarten aan de beurt. Wegen, typen, printen. Ze kijkt naar de grote sticker, twijfelt. Zoekt een schaar en knipt wit weg aan de linker-, rechter-, boven- en onderkant. Nog steeds te groot. Een Italiaanse zucht doorheen het masker. “Francobollo?” Ze moet wachten op haar collega die de man intussen een derde stapeltje bankbiljetten geeft. Zij beheert de postzegels, verdwijnt in een andere ruimte, komt terug met drie zegels. Nu nog afrekenen. Ze kijkt naar mijn betaalkaart, vraagt of ik de naam ben op de kaart. Dan begint het typen opnieuw. Er komt een A4’tje tevoorschijn. Met haar schaar knipt ze tot er een vierkantje overblijft, mijn factuur. De man naast me wacht op een omslag. De omslagen liggen bij de postzegels in het achterliggende kantoor.
We lopen samen naar buiten, op gepaste afstand. Ik treuzel. Denk aan die stapeltjes geld . Misschien roept hij “Signora.”
Ontroerend en grappig. 👍