Zomer

Ze versieren de voetpaden in de zomer. Stappen onvermoeibaar verder. Tateren en giechelen de kilometers aan elkaar. Van de kampeerplaats naar het zwembad, van het zwembad terug naar de tent.

Ik ben elf als ik op zomerkamp vertrek met de mutualiteiten. Opgewonden stemmen en kartonnen koffers. In mijn toiletzak een briefje in mijn moeders handschrift met een geheime code, alleen te gebruiken als mijn eerste maandstonden aan zee verschijnen. Nu al zou ik terug naar huis willen, maar ik stap op, zoek een plaats en zwaai, net zoals de anderen. De busreis duurt eeuwig. We komen aan in Nieuwpoort, de kampplaats is een groot gebouw, mijn slaapkamer een zaal. Het eten is smaakloos. In bed draai ik rondjes, luister naar het meidengefluister onder het beddengoed en val in slaap. De volgende dagen woont er een knaagdier in mijn buik. De monitrice stuurt me naar de verpleegster. “Ben je voor het eerst zonder je familie weg? Met hoeveel zijn jullie thuis?” Tegen een collega zegt ze: “Ze heeft heimwee.” Heimwee rijmt op zee, ik wil niet mee. Maar stilaan wordt het leuk: we rennen en proberen de golven te vangen. De vierde avond zing ik op het songfestival in een geleende jurk van een meisje uit de groep. Ik word tweede. We tateren en giechelen de dagen aan elkaar.

Ik denk eraan als ik ze zie lopen. Vraag me af of er bij iemand van hen een knaagdier in de buik woont en zou willen roepen:” Heimwee ebt weg.”

2 Comments

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *