Mijn moeder ligt in een spiksplinternieuw ziekenhuis. De eerste dagen ligt ze in bed. Moe van het gladstrijken en plooien van het wasgoed, moe van het opruimen, het vegen van het aanrecht, moe van het sorteren van papieren, moe van het voelen dat haar lichaam niet meer zo goed luistert.
Ze slaapt, wordt wakker, zit gevangen in een droom en slaapt weer verder.Intussen kijk ik naar de bomen die geschilderd zijn op de muur, naar de zachtgele gordijnen, naar de binnentuin, naar het leven in de spiksplinternieuwe kamer. Later zit ze voor het raam. “Mooi,” zegt ze en ze volgt de koeien in de weiden. “Mooi is het hier.”
Vandaag heeft ze haar schoenen aangetrokken, ze staat recht en houdt zich vast aan de rollator. “Zullen we wat wandelen?” Haar eerste passen zijn aarzelend. Daarna gaat het beter. Halverwege de gang stopt ze, want: “We moeten ook nog terug.”
Het voelt als een feest, haar eerste wandeling in de spiksplinternieuwe ziekenhuisgang.